Olympische Spelen en leger als anti-mannelijkheid.

Kent u die grap van de homo, de hetero en de vrouw die in het leger wilden? Nou hier komt ie:

De Olympische Spelen zijn nog niet afgelopen of in de VS wordt er een vrouwelijke lesbische generaal benoemd. Om met het eerste te beginnen: vele miljarden zijn er in Londen doorheen gejaagd, maar het was het allemaal waard om de wereld te laten zien wat ze dient te zien om een goede wereld te worden. “Te laten zien.” Het draait om dit theater.

De Griekse uitvinders van de Spelen kenden nog een sterke scheiding tussen dramatiek en sport. Het drama hoorde thuis in het theater en de sport in de arena. Sport was een krachtmeting tussen krijgers en de verschillende sporten waren de verschillende dimensies van het krijgerschap. De moderne spelen snappen hier niets van en zijn in niets te vergelijken met de echte Olympische Spelen. Olympisch is het woord dus niet. De moderne spelen zijn niets dan dramatiek en theater en staan in het teken van een militant liberalisme dat geen uitzonderingen tolereert. We zijn getuige geweest van allerhande persoonlijke drama’s in de afgelopen weken waarbij de camera’s en de journalisten geen half werk leverden. Naast eventuele prestaties van de sporter staat de hele mediahectiek in het teken van hoe het met de sporter gaat. In principe is dat een eenvoudige kwestie. Het gaat namelijk uitstekend, het gaat verschrikkelijk, of het zit er ergens tussenin. Veel meer gradaties zijn er niet. Maar voor de journalisten zijn er nooit gradaties teveel. Samen met de toejuichende menigte’s op de tribunes is er bij de sporters het grootse misverstand gewekt dat het alleen om hen gaat. Een andere even groots misverstand is dat het in de sport alleen om de sport gaat. Het moderne tijdperk is een tautologisch tijdperk waar verder geen vragen gesteld mogen worden. Peter Sloterdijk legde al eens uit dat de Grieken sport bedreven met hun gezicht naar de goden. De arena had altijd een open zijde, die van de goden, en vormde zo een transcendente werkelijkheid. Bovendien was daar het impliciete ideaal van de Olympier als krijger die geheel tegengesteld is aan ons olympisch ideaal van de allemansvriend. Net als de Miss World moet de Olympische held van nu geloven in de wereldvrede en in de gelijkheid van alle mensen. Dat de Grieken tijdens de Spelen alle onderlinge oorlogen stillegden gaf aan de Spelen geen pacifistisch karakter, maar zorgde er alleen voor dat de beste krijgers en dus sporters naar de Spelen kwamen. Nu claimt men de spelen als een pacifistisch instrument voor de wereldvrede, maar die pacifistische oorlogen van de liberalen gaan gewoon door.

Een aantal eeuwen na de Grieken sloten de Romeinen de arena ook aan de laatste zijde af en maakte van sport een volstrekt gesloten, immanent gebeuren, waarin de meest gruwelijke gebeurtenissen gepresenteerd en beleefd werden als vermaak. De gesloten arena bood de mogelijkheid voor een steeds groter verlies aan realiteitsbesef waardoor vermaak en gruwelijkheden vermengd werden. Bij de Grieken ging het om de cultus van de krijger en de heilige zaak: sport en vermaak bleven verbonden met de realiteit van het bestaan. Bij de Romeinen draaide het om het volk en hun brood en spelen.

De moderne Spelen zijn meer Romeins dan Grieks. Ook nu ligt er een totale vermenging van vermaak en gruwel aan ten grondslag. Nog niet eens zozeer de geslotenheid van onze stadions, maar vooral de gesloten aard van de media dragen aan de vermenging bij. De cultuur van het narcisme wordt juist hierin gestalte gegeven en voorgehouden als voorbeeld voor allen. De winnaar is geen held, geen groot sporter, maar wordt stante pede een mediapersonality, een BN-er, iemand met een imago die alleen die dingen zegt die aan zijn imago bijdragen. Zijn prestaties zijn daarvoor slechts middel en niet andersom. Zo wordt alles in het werk gesteld om te maskeren dat de sport van oudsher de verschillende disciplines van het krijgerschap vormen zodat vooral het karakter van de krijger wordt ontweken.

SPORT

Er zijn grofweg drie disciplines in het huidige sportlandschap te onderscheiden: de oude discpilines die alleen de snelste en de sterkste waarderen. De voorbeelden zijn sprinten en kogelstoten. Daarnaast zijn er de jurysporten die weliswaar een heel mooi kunstje kunnen zijn, maar waarbij de winnaars enkel en alleen door juryoordelen tot stand komen. Dit is een meer vrouwelijke tak van sport waarvan turnen en paardendressuur het voorbeeld zijn en de winst samenvalt met de opgestoken duimen en schouderklopjes van de mensen die er verstand van hebben. De jurysport is de vlees geworden plaag van expertocraten in onze maatschappij: ”wij zeggen wel wat goed voor u is”.

Maar er is nog een andere tak van sport, namelijk het spel waarbij de winnaar bekend wordt door punten te scoren. Die laatste tak van sport is door de Engelsen in de negentiende eeuw uitgevonden. Toen ze erachter kwamen dat ze het wiel niet meer konden uitvinden, vonden ze de bal uit. De ronde kogel en de kogellager bestonden al, maar een bal die zacht is nog niet. Die is namelijk ook rond, maar verder volstrekt nutteloos. Daarom hebben ze op een aantal willekeurige afgetekende grondvlakken een net in het midden geplaatst of twee netten aan de uiteinden die je of met de handen, of met de voeten, of in het water of op het paard, of met een racket of knuppel moet weten te raken – of juist niet(!) Zo ontstonden allerlei trainingsvormen om de ene mens in verband met de andere te leren bewegen. En alhoewel het spel zelf in de Middeleeuwen ook al erg populair was mag men Engeland waarderen voor de revival van het spel als schepper van levendigheid in tijden van opperste verstarring. Wie Huizinga’s Homo Ludens gelezen heeft, weet dat het spel van existentieel belang is en het speelse, of het spelelement, in het leven bijzonder belangrijk is. Toch is er maar een zo’n spel dat nog enigszins verbonden is aan het middeleeuwse en aan de griekse sport en dat is rugby. De Middeleeuwen kenden namelijk vooral in Italie nog naweeen van de Romeinse arenatraditie en kenden een soort voetbalspel waar zonder blikken of blozen zwaar gewonden bij konden vallen. Ook het spel is dus zeer sterk verbonden met de krijgertraditie. De Griekse Olympier beeldde nog de individuele krijger en held uit, maar Europa bracht vooral de falanx, de slagorde, tot het hoogtepunte van het oorlogspel. Zo zijn niet alleen de individuele sporten waarin kracht en snelheid gemeten worden, maar ook de teamsporten afgeleidden van de militaire traditie en zijn in feite niets anders dan trainigsvormen voor het militarisme. Teamsporten cultiveren niet alleen een lichaamscultus, maar nog meer een intellectuele militaire cultus waarbij de tactiek van de slagorde en het inzicht in het spel van cruciaal belang zijn voor de winst. Dat heel veel teamsporten juist in dit opzicht geperverteerd zijn en de theatraliteit, kleinzerigheid, zieligheid en het maken van overtredingen tot kunst worden verheven en enige middel om te winnen, doet er niets aan af. Het tekent eerder ook de verstarring van de spel, en het weren van alle speelsheid uit het spel, waardoor ook dit laatste terrein van speelsheid van onze cultuur is opgegeven. Een cultuur die zo met haar militia en met het spelkarakter van het leven omgaat is een groot zelfvernietigingsproject.

De sport die nu een centraal maatschappelijk instrument is om “mensen te verbroederen”, om “respect te laten toenemen” (lachband) etc. komt, zoals alle grote ontwikkelingen in beschavingen, voort uit militaire ontwikkelingen. De afname van respect in onze tijd loopt zelfs linair evenredig aan de ontmilitarisering in de maaatschappij. Zelfs in de korte tijd dat de dienstplicht is afgeschaft is het respect met sprongen achteruit gehold. De sport draagt veel aan de afname van respect bij ipv haar te laten toenemen. Haar vermeende anti-militaristische boodschap is dan ook lichtelijke kolder. Sport is gewoon heel militaristisch gebleven, alleen het doel waarvoor gestreden wordt is veranderd.

De bakens zijn verzet. Kleinzerigheid en theatraliteit in teamsporten zijn een teken aan de wand, net als het narcisme van de individuele sporten. De krijger als toonbeeld van mannelijkheid is tot probleem gemaakt. Alle oude krijgshaftigheid is de moderne sporter vreemd en mocht hij neigingen gaan vertonen, dan worden die hem snel afgeleerd. Kleinzerigheid, theatraliteit en zoveel mogelijk overtredingen maken zijn toonbeelden van anti-mannelijk gedrag. De man die wil en kan winnen op grootse wijze is er niet meer.

HET LEGER

De bakens wijzen nu dus naar andere doelen. Sport verwijst niet meer naar het leger en het leger niet meer naar heteroseksuele mannelijkheid. De ontmilitarisering van de sport gaat gepaard met, hoe gek het ook klinkt, de ontmilitarisering van het leger. De laatste jaren zijn de vrouwen- en homo-emancipatie hot item in het leger. Nu ook het leger in de VS haar rangen en standen heeft opengesteld voor openlijke homo’s is het hek van de dam. De eerste lesbische generaal in het leger levert weliswaar veel lof op van de wereld, maar of het leger – en dus het land – ermee gediend is vraagt niemand zich af.

Vrouwen en homo’s in het leger is een van de meest kortzichtige agendapunten van liberalen gebleken. Alleen de grootste militaire dumbheads gaan dit soort dingen orakelen. Alhoewel ik sowieso tegen een professioneel leger ben vind ik wel dat, wanneer je er een hebt, je wel goed moet bedenken waarom je die hebt. Het leger is namelijk niet bedoeld als een maatschappelijk emancipatiemachine voor vrouwen en homo’s. Wie het leger wel als zodanig gebruikt, beeindigt in feite het leger als leger. Een leger dient een ander doel dan de emancipatie van vrouwen, homo’s, dieren en wat er vandaag de dag al niet geemancipeerd wordt. Het leger moet eenvoudigweg effectiever zijn dan het leger van de tegenstander. Wat de vrouwen betreft: De Israelische militair historicus Martin van Creveld waarschuwt al heel lang voor het verlies aan slagkracht van het Israelische leger door het verplichte quotum vrouwsoldaten. Mocht Israel weer in een oorlog komen zoals ze tussen 1948 en de jaren ’70 was dan zullen de problemen wel eens onoverkomelijk kunnen zijn, zo leidt hij af uit een aantal kortere veldslagen tussen het Israelische leger en terroristengroepen in Libanon in de afgelopen jaren. Het is eenvoudig een wetenschappelijk onderzocht en bewezen feit dat legers alleen effectief zijn als er slechts een zeer klein percentage (tot geen) vrouwen in zit. Voor vrouwen willen mannen nog vechten (daarbij werken vrouwen in een bevelspositie contraproductief op de manschappen) maar is het – heel belangrijk! – ook bekend dat er verhoudingsgewijs tien keer zoveel mannen sneuvelen als vrouwen. Mannen zijn bereid zich dood te vechten en te sneuvelen en vrouwen vrijwel niet – de enige drift waar een leger op kan drijven. Nog een punt: iedere militair weet dat als je patrouille loopt en als eenheid onderweg bent op het slagveld of zelfs maar oefeningen doet, de eenheid zich altijd om de zwakste moet bekommeren. Samen uit, samen thuis. Vrouwen kunnen minder dragen, dus mannen moeten meer dragen om de vrouwen in de eenheid te ontlasten en alle soldaten van de eenheid hetzelfde tempo te kunnen laten voeren. Dit punt speelt ook in de zwaardere fysieke beroepen: vrouwen die fysiek hetzelfde kunnen als mannen zijn er vrijwel niet en waar de vrouwen wel komen, hoor je mannen al snel “zeuren” dat zij meer moeten doen omdat die vrouwen minder aankunnen dan een man. Iedere vrouw op een mannenplek is dus een grotere belasting voor de andere mannen.

Met al deze argumenten dwing je liberalen tot het naadje van hun cynisme te gaan. Dan antwoorden ze: “Dan is het toch duidelijk dat vrouwen alleen geschikt zijn voor leidinggevende functies en niet voor het werk zelf?” Hiermee geven ze toe dat man en vrouw niet gelijk zijn, maar dit nog liever ten koste van de man dan ten gunste van de waarheid. In het bedrijfsleven hoor je dit al meer, maar in het leger moet dat nog komen. De ultieme mannenhaat krijgt hiermee gestalte. Het ideaalbeeld van een door vrouwen geleide maatschappij waar mannen het werk doen en vrouwen de lakens uitdelen, gepresenteerd als ultieme harmonie. In atropologisch opzicht zijn de vele 20e eeuwse mythes over een door vrouwen geleidde maatschappij al lang ontkracht. Margareth Mead en consorten kunnen zo de open haard in. Men leze hiervoor bijvoorbeeld The Politics of Human Nature, van Thomas Fleming. Ook het door vrouwen geleidde bedrijfsleven is van hetzelfde laken een pak. Vrouwen zijn aantrekkelijke managers omdat ze veel killere saneerders zijn dan mannen, makkelijker mensen ontslaan, geen loyaliteit kennen aan degenen die ze managen, maar die loyaliteit wel andersom opeisen. Ze zitten te dicht op de huid van de werknemers en gunnen ze geen rust. Ze eisen meer van hun werknemers en geven er minder voor terug – dit is maatschappijbreed het probleem met vrouwelijke managers en daarom zijn ze tot een bepaald niveau ook zo aantrekkelijk voor grote tot zeer grote bedrijven, maar komen ze nooit in de echte bedrijfstop. Zelfs in kleine winkels en bedrijven is dit probleem zichtbaar: vrouwelijke bedrijfsleiders of eigenaars hebben een minder vast winkelpersoneel en kennen een veel groter verloop onder het personeel, wat zeker niet in het belang van de kleine winkels en bedrijven is. Wanneer de legertop uit vrouwen zou bestaan zou deze hele problematiek zonder meer meeverhuizen. Een door vrouwen geleidde maatschappij, economie of defensie is een distopie en bovenal een ahistorische fabel waar de moderniteit alle krachten voor aanwendt om die koste wat kost te realiseren. Uiteindelijk zijn het de vrouwen zelf die dit maar wat graag toegeven, want vrouwen werken vele malen liever in mannenwerelden dan in vrouwenwerelden. Mannen hebben echter – heel voorspelbaar – precies dezelfde mening: vrouwelijke collega’s moeten de uitzondering zijn die hen een extra stimulans is op het werk, maar mogen geen substantieel deel van de werknemers vormen, want anders nemen de mannen ook de benen en zitten de vrouwen weer met elkaar opgescheept. Men stemt hier dus met de voeten, ook al belijden ze met de mond iets anders.

Het punt van de homo’s is een iets andere, maar is hiermee ook verwant: net als de hele maatschappij is ook het leger impliciet gebaseerd op heteroseksualiteit als centrale normaaltoestand. Alleen via de heteroseksualiteit bestaat de maatschappij en kan deze zich voortzetten. Ook homo’s en bewust kinderlozen willen uiteindelijk op hun 80ste wel gewassen en verzorgd worden door de kinderen van de hetero’s. Want hetero’s krijgen kinderen, besteden hun hele inkomen aan de opvoeding en uiteindelijk liggen hun motieven om te vechten en te sterven, in tegenstelling tot die van homo’s, ook altijd in het verlengde van hun gezinnen, familie, kinderen, nageslacht en niet in de eigen vrijheid of in andere puur individuele belangen. Uiteindelijk is een hetero een gebonden persoonlijkheid en geen losse individu wiens seksualiteit op zichzelf gericht is. Een leger van homo’s (zonder vrouw en kinderen) is dus netzo min effectief als een leger van vrouwen: ze kennen een veel lagere offerbereidheid als heteromannen, omdat ze in concreto alleen eigenbelangen kennen. In het heetst van de strijd draaien zij als eerste om, terwijl het gaat om de mannen die juist dan doorvechten. In de geschiedenis zijn heteromannen met heteroseksuele motieven degenen geweest die oorlogen wonnen. Het gaat er dus om dat deze heteroseksuele mannen hun oorlogen zo goed mogelijk kunnen voeren en homo’s zouden zich achter hun oren moeten krabben want ook zij zijn gebaat bij een effectief leger om hun ‘geweldige’ liberale democratie te kunnen verdedigen die hen rechten verschaft waar de rest van de geschiedenis nog nooit van gehoord heeft. ‘Rechten’ die dus streng gelimiteerd zijn, willen ze niet volstrekt contraproductief uitpakken. Daar komt nog bij dat mannen in het leger  in situaties van onderlinge intimiteit terecht komen, waar geen enkele hetero met homo’s opgezadeld wil zitten. Alle heteromannen hebben sinds enige decennia kennis kunnen nemen van de homoseksuele fantasieen, verbeeldt in talloze optochten, maar ook in ‘cultuurproducten’ als boeken en films. En ik denk dat geen enkele hetero nog weet of een eventuele homokameraad in het leger het niet ten diepste geweldig vindt om, ik noem maar wat, gewond te raken en de rest van rit gedragen te worden door een ander. In de strijd zijn motieven van het allergrootste levensbelang. Omdat je van een homo nooit zeker weet wat zijn diepste motieven voor de weerdienst zijn, maar van een normale hetero doorgaans wel, lijkt het me onverantwoord om openlijke homo’s toe te laten. Zo kunnen er ook geen problemen rijzen wanneer iemand ontslagen moet worden omdat men niet van diens offerbereidheid overtuigd is. Wanneer zo iemand al openlijk een homo is, heb je de poppen aan het dansen. Dit soort argumenten spelen trouwens ook al decennia in de jurisprudentie tegen de homo’s in het leger. De homo’s zouden zich net als de vrouwen beter moeten beseffen dat het leger niet hetzelfde emancipatiespeeltje is, zoals de rest van alle maatschappelijk instituties, tot aan het gezinsleven aan toe. Er zijn grenzen aan de emancipatie van vrouwen en homo’s – alleen al in hun eigen belang. Het zijn alleen de heteromannen die de ultieme zelfopoffering kunnen bieden, niet alleen aan hun familie en nageslacht – waar het hun om te doen is – maar indirect ook voor vrouwenrechten en homorechten. Die rechten kunnen mij weliswaar mijn reet roesten, maar ik vind het wel belangrijk dat het leger van mijn land effectiever is dan dat van de vijand. De meeste geemancipeerde vrouwen en homo’s hebben meer dan eens bewezen dat ze uiteindelijk niet kunnen denken in hun eigen belang en dit onderwerp is er duidelijk een van.

De Verlichting is niet in staat gebleken om een mensvisie te ontwikkelen die tot in het ultieme in staat is tot voortzetting en zelfverdediging. Ze exploiteert de eros als drijfveer van alle instituties. Alle andere drijfveren zijn inmiddels crimineel verklaard. De ultieme verlichtingsfase waar wij nu in verzeild raken is tevens haar compleet failliet. Sport als tegendeel van militarisme is een lachertje. Het is een en al militarisme. De soms expliciete, soms impliciete, maar overal aanwezige kruistocht tegen de heteroman is ook in de sport doorgedrongen en eigenlijk op alle plaatsen waar de man nog overeind staat als laatste man van een weerbare cultuur.




    Plaats een reactie